Excuses voor het Averijverleden
‘Nou, daarom inderdaad. Als we allemaal zo parkeren kunnen we dit land wel meteen aan de wilden overleveren’. Ik draai de sleutel om en doe de voordeur open. De gloed van de radiator in de gang op mijn gezicht. Ik draai me nog een keer om. De buurman weet dat ik gelijk heb. Vast. Hij kijkt naar de witte streep op de natte bakstenen onder zijn auto en dan naar mij. Maar ik zie mijn gelijk niet in zijn ogen. Niet in de zijne. En dan weet ik het. De buurman kent Desmond. Dat moet het zijn. Hij kent Desmond en daarom vindt hij wat van mij.
Ik laat me in mijn stoel zakken. Ik merk het steeds vaker. Wanneer ik nieuwe mensen ontmoet en zeg wat ik van ze vind, of zeg hoe ze moeten leven. Dan bevragen ze mij ineens over mijn voormalige vriendschap met Desmond. Toegegeven, dat was niet mijn beste periode. Of eigenlijk wel mijn beste periode, maar niet voor Desmond. En dan wijzen mensen met hun vingertje, alsof ik de enige schuldige ben. Al een tijdje.
Ik nip van mijn koffie. Dark roast. Warm. Die komt ook van ver. Ik geniet er niet meer van.
Ik denk er al een tijdje aan. En mensen zeggen ook steeds dat ik eraan moet denken. Dan kan ik niet anders. Bloedirritant.
Ik bel Desmond op.
Het is lang geleden, heel lang, maar mijn nummer staat blijkbaar nog wel in zijn telefoon. Hij is verrast dat ik bel. Ik zeg dat ik over ons verleden heb nagedacht en langs wil komen, komende maandag. Hij zegt dat ik uiteraard welkom ben, maar dat maandag niet schikt. Dat hij die dag heel druk is met werk. En hij wil weten waarom ik langskom. Dat wil ik niet zeggen. Hij zegt dat hij heeft gehoord van anderen dat ik misschien mijn excuses aan wil bieden. Dat vindt hij echt heel fijn, heel lief. Hij hoopte er al langer op. Is dat waarom ik nu ineens langs wil komen? Dat wil ik niet ontkennen of bevestigen, dat zal maandag ter sprake komen. Ik zeg nogmaals dat ik langskom om het erover te hebben. ‘Ik heb het gevoel dat deze periode heel bepalend is geweest, ook voor hoe het nu met ons beiden gaat’. Dat denkt hij ook, maar maandag komt hem gewoon heel slecht uit. Elke dag later die week kan wel. Maar dan kom ik niet, leg ik uit, ik kom komende maandag. Hij heeft nog het weekend om zich erop voor te bereiden. Het is een speciale datum, komende maandag. Desmond zegt dat hij niet weet waarom het een speciale datum is en ik wil het hem ook niet uitleggen. Het is speciaal omdat ik die dag langskom. Als het zo moet, dan wil Desmond misschien geen excuses, zegt hij. Ik zeg dat ik het begrijp. Ik begrijp de geschiedenis die we samen hebben. Maar ik kom toch, anders duurt dit te lang. En het komt mij wel goed uit.
Het is maandag. Desmond doet de deur niet open. Ik sta voor de portiekflat en bel nog eens aan. Geen gehoor. Ik heb de sleutel nog van toen we huisgenoten waren, maar ik wacht.
Het was zijn flat, ik trok bij hem in, maar ik betaalde meer huur. Daarom vond ik dat hij al het huishouden moest doen. Hij vond van niet. Het begin van de ruzie. Van onbegrip. Ik begreep hem wel, maar hij mij niet. Ik had toen gewoon veel meer geld, dus kon ik meer bepalen. Je moet het zien in de context van die tijd. Uiteindelijk zou ik hem geslagen hebben, zegt men. Dat zou kunnen. Daarna namen we een schoonmaakster, dat gaf rust. En ik verkocht zijn spullen om haar te betalen. Dat had ik hem achteraf gezien vooraf kunnen vertellen. Hij wilde ze later terugkopen en raakte daardoor in de problemen. Maar daar wil ik het vanavond niet over hebben. Het gaat nu best goed met hem, hij heeft bijna geen schulden meer.
Ik roep richting de tweede verdieping. ‘Waarom wil je niet met me praten, Desmond? Dit doet me pijn! Ik wil vrienden zijn, Desmond!’. Het licht in zijn keuken gaat uit. Ik roep het nog vier keer. De onderbuurvrouw doet haar gordijn opzij. Ik roep iets in, denk ik, het Surinaams. ‘Lobi, Desmond! Lobi!’.
Inmiddels is Desmond sterker dan ik. Groter ook. Hij heeft meer zelfvertrouwen gekregen. Maar ik heb twee anderen meegenomen die Desmond niet kent. Deze twee anderen willen hun excuses niet aan Desmond aanbieden. Dat hoeft ook niet, ze kennen hem niet. Toch zijn ze boos. Ze willen ook niet dat ik het doe. Maar ze gingen graag mee.
Met een ruk doe ik de voordeur open en ren naar binnen. Het huis ziet er anders uit dan vroeger. De meubels zijn nieuw, maar kunnen alleen op de plek van de oude staan, omdat er geen andere opstelling mogelijk is dan wij toen maakten. Het verleden bepaalde de speelruimte voor een toekomst. De lichten staan allemaal uit, maar ik weet waar ik moet zijn.
Desmond heeft zich verstopt achter de bank. Hij ademt snel. Ik wil mijn excuses echt graag aanbieden. Ik klim op de zitting en zeg hem gedag. Hij draait weg en kruipt richting de keuken. Ik ga op zijn onderrug zitten en pak zijn schouders vast. Het is niet genoeg. De twee anderen pakken zijn armen en benen en trekken hem terug naar de huiskamer. Desmond huilt. Ik praat rustig tegen hem. Hij wil zijn handen tegen zijn oren drukken, maar de twee anderen pakken zijn handen vast en trekken ze naar achteren. Ze doen hem pijn.
‘Sorry, Desmond!’, zeg ik over zijn gehuil heen. Hij reageert niet goed.
‘Sorry, hè!’, roep ik, harder, in zijn oor.
‘Sorry voor alles’.
Hij knikt. Denk ik.
We lopen naar buiten, de anderen en ik. Ik sta in de galerij en hoor een zacht applaus van Desmonds buren. Ze vonden het mooie woorden. De juiste woorden zijn gezegd.
Het geklap wordt steeds harder, totdat ik Desmonds gesnik binnen in de flat bijna niet meer kan horen. Dan kijken mensen fronsend naar Desmonds voordeur. Hij wordt plotseling stil. De sfeer wordt beter.
Ik haal opgelucht adem en besef dat nooit iedereen tevreden kan zijn.
Bram Koedam 2022