Een beetje kafkaësk?

Dit verhaal was de winnende inzending van de IVO Andries Greinerprijs (2017). 

 

Dylano zuchtte hard en beende schouderophalend weg bij de deur. Toen draaide hij zich voor een derde keer om en liep terug naar het papier, alsof het lokaal vol haarspeldbochten zat. Nog een keer keek hij vol verbazing naar het vel papier dat op de deur zat geplakt. ‘Hey, Henry, wat moeten we hier nou mee? Hey? Hey, meester?’, schutterde hij.

Henry deed alsof hij dit niet opmerkte en volledig op ging in het uitspoelen van drie kwasten. Hij keek even vanuit zijn ooghoek naar de opeenhoping van leerlingen die mompelend naar het A3-vel stonden te staren, maar zorgde dat hij geen oogcontact maakte. Even schoot er een rilling van zenuwachtige opgewondenheid over Henry’s rug. Ongeveer een derde van klas 3H1 stond nog bij de deur.

LIJST MET NAMEN!’ stond er bovenaan geschreven; in hoofdletters, met een rode pen onderstreept en compleet met ingekleurd uitroepreken. Later vandaag zou Henry er nog een pijl aan toevoegen. Daaronder stonden twee kolommen met voornamen: Van Astrid tot Hajar en van Ingrid tot Zinthija, in lettergrootte 18. Ruim vijfenveertig ogenschijnlijk willekeurige namen uit verschillende klassen, op willekeurige volgorde, zonder duiding of context. Alleen Henry wist de betekenis erachter. Of beter gezegd: het doel. Want betekenis zou pas komen naarmate zijn plan zich zou ontvouwen. Het geroezemoes bij de deur werd luider.

Terwijl hij met grotendeels gespeelde traagheid zijn computer, beamer en PowerPoint opstartte kwam Dionne vragen waarom haar vriendin Astrid op de lijst stond, maar Henry zei niets van een lijst te weten. Guillermo wilde weten of de lijst ging over leerlingen die te laat waren geweest, waarop Henry vroeg of dat was wat er stond. Guillermo ging nog een keer kijken. Björn wilde weten of de lijst een cijferlijst was. Er stonden geen cijfers bij immers. ‘Wat staat er dan, Björn’, zei Henry, ‘wat staat er nou echt?’. Björn keek naar de punten van zijn schoenen.

Toen riep Henry ineens, als door een bij gestoken, ‘zoooooo lieve leerlingen, ga lekker zittennnnnn’ en liep naar de deur. Met het dichtdoen van de deur veegde hij nog vijf leerlingen het lokaal in.

Terwijl alle leerlingen een plek zochten naast een te tolereren klasgenoot nam Henry nog eens zijn klaslokaal in zich op. Voor zichzelf had hij nooit zo goed gezorgd, besefte hij, maar voor zijn lokaal wel. Zijn immer groeiende buik, die de elasticiteit van zijn broek en het dragend vermogen van zijn rug steeds meer was gaan trotseren, was hier een simpel bewijs van. Zijn kleren ongetwijfeld ook, maar dat was vroeger ook meer de taak van zijn vrouw geweest.

Aan het plafond hingen geknutselde planeten en andere hemellichamen, allemaal in volslagen onrealistische verhouding tot elkaar. Langs de muur prijkte de meterslange Escher-achtige muurschildering, in de vorm van een schakering van schoolboeken die langzaam overging in slaapkamerramen waar een jongen of meisje eenzaam door naar buiten staarde. En achter Henry hing een reuzeposter van Franz Kafka, met hierop de kaft van zijn boek ‘Het Proces’. Een decor waarin het misschien niet gek was dat Henry er langzaam maar zeker in was weggevallen.

31 jaar had Henry geprobeerd om een omgeving te creëren waarin leerlingen werden geïnspireerd om kritisch te kijken, naar buiten en naar binnen. Maar nu, minder dan drie maanden voor zijn pensioen, had hij eindelijk een rekwisiet gevonden dat dat doel zou gaan bereiken.

Al droeg hij vandaag dezelfde kleren als iedere dinsdag, een geelbruin blokjesoverhemd met korte mouwen en blauwe spijkerbroek, en zuchtte hij vanochtend zelfs bij het strikken van zijn veters; zijn rug was nu recht en hij moest moeite doen om zijn enthousiasme te verbergen.

De gespeelde onwetendheid hield hij vast. Vingers negeerde hij, maar kort na het begin van zijn uitleg over Jackson Pollock onderbrak een leerling hem alsnog, zonder ‘de beurt’ af te wachten. ‘Meester, wat is die lijst daar eigenlijk?’, zuchtte Jason geïrriteerd. Hij onderstreepte zijn spreekrecht door over zijn met gel gelardeerde haar te wrijven en denkbeeldige sigarettenrook tussen zijn lippen uit te blazen.

Henry stopte zijn verhaal en keek naar Jason alsof Jason niet helemaal goed bij zijn hoofd was. Dat waren zowel Henry als Jason van elkaar gewend.

‘Welke lijst bedoel je, jongen?’ zei Henry vaderlijk en net voldoende neerbuigend. Het papier, dat Henry bij het dichtdoen van de deur snel had opgevouwen, brandde in zijn achterzak. Het liefst zou Henry nu meteen alles uitleggen, maar hij moest het zolang mogelijk uitstellen, voor optimaal effect.

Jason herhaalde zijn vraag nog een paar keer en verduidelijkte dat de lijst op de deur hing, aan de gangkant. Dylano stond hem hierin bij door het bestaan van de deur te benadrukken door met zijn wijsvinger in de lucht te prikken, in de richting van de deur. Maar Henry ontkende elke wetenschap van deze lijst en beantwoordde Jasons irritatie slechts met:

‘Waarom wil je eigenlijk zo graag dat er een lijst is waar je op staat?’.

Daar liet hij het bij.

Maar zijn leerlingen niet. Drie volslagen overbodige minuten later ging er nog een vinger de lucht in. Cindy, of ze ‘even naar de wc mocht’. Overbodig, omdat iedereen wist dat dit vroeg of laat gevraagd zou gaan worden.

Cindy was niet iemand die je dat weigerde, omdat ze al pedant met een doos tampons stond te zwaaien. Cindy was deze maand al zeker drie keer ongesteld geweest, wist Henry. Dat hield hij van sommige leerlingen bij. Maar hij rekende op haar toiletbezoek. Haar tocht naar de gang zou zijn plan alleen maar helpen.

Vijf minuten later keerde Cindy terug. De klas, die inmiddels deed alsof ze werkten aan een opdracht, en Henry die deed alsof hij de absenten noteerde, keken haar verwachtingsvol aan. Cindy haalde haar schouders op en schudde haar hoofd. Geen lijst.

Of niet meer?

Dit proces herhaalde Henry in de uren erna bij 4H2 en 3M1, om de lijst na zijn laatste les om half vier  aan de binnenkant van het raam naast zijn deur weer op te hangen.

Er werd nog meermalen op zijn deur geklopt en geroepen om uitleg, maar Henry hield zich stil in het materialenhok, met de lichten uit.

***

Zolang de koffie nog gratis was, konden de meeste docenten het gewicht van de bezuinigingen wel dragen. Maar aan de tafel van de vaksectie kunstvakken was het stil. Een koffiepauzegesprek met een collega die binnenkort met pensioen ging, voelde voor velen toch een beetje als een te vroeg geplande rouwdienst waarbij de overledene uit nieuwsgierigheid nog was blijven plakken. Alles wat je tegen hem of over hem zou zeggen krijgt betekenis, terwijl het dat eigenlijk niet heeft.

‘Moet je nou veel inleveren’ vroeg René van Tekenen uiteindelijk, terwijl hij zogenaamd aandachtig in zijn koffie roerde die hij, net als de afgelopen drieëntwintig jaar, gewoon zwart dronk. Net als Henry. Henry schudde geruststellend van nee.

Sinds Henry wist dat na dit schooljaar alle kunstvakken uit het examenpakket zouden verdwijnen, was het voor hem de hoogste tijd om te vertrekken. Dat dit de schoolleiding en zijn collega’s van de vaksectie beeldende vorming wel goed uitkwam voelde hij in de opgeluchte blikken en de voorzichtige vragen naar zijn vervroegd pensioen. Dat begreep hij best. Dan bleef er meer van de overgebleven werkgelegenheid over voor anderen.

Volgens de conrector was de oorzaak van het schrappen van de keuzevakken, dat een examenvak met minder dan achttien leerling niet langer betaalbaar was in het huidige economische klimaat. Volgens de rector was een kunstvak geen ‘prioriteitsvak’ meer voor ouders in het huidige economische klimaat. Het economisch klimaat kon niet zonder neerslag zijn kennelijk. Henry wist niet wat hij erger vond: dat kunst te veel geld kostte of dat kunst te weinig geld opleverde. Of dat economie gezien werd als iets onveranderlijks als het klimaat, wat in feite ook niet onveranderlijk was.
Het aanbod voor een afscheidsborrel ter ere zijn pensioen had hij afgeslagen. ‘Geef dat geld maar uit aan de reisweek naar Praag, die kunnen dat beter gebruiken’, had hij in de teamvergadering gezegd. Maar geruisloos zou hij niet vertrekken. Integendeel.

De Lijst hing er nu al bijna zes werkdagen en de onrust werd nu schoolbreed opgemerkt. Henry was De Lijst in zijn hoofd nu al met hoofdletters gaan schrijven.

Mentoren die op de terugweg van de koffieautomaat Henry zagen zitten wezen naar hem en zeiden geluidloos ‘o ja’, toen ze zich herinnerde dat ze hem naar De Lijst moesten vragen. Maar wanneer ze eenmaal zagen dat er nog een plek naast Kim van Drama of Thomas van Bewegingsonderwijs vrij was waren de collega’s hun klagende mentorleerlingen al gauw vergeten. Ook daar had Henry op gerekend. Het aanspannen van Thomas’ biceps, wanneer hij verveeld zijn handen achter zijn hoofd vouwde of Kim die haar rokje naar beneden trok, maar daarmee onbedoeld haar borsten samenduwde waren veel beter bij de koffie dan een gesprek over leerlingen. Het was immers pauze. Fijn, want Henry wilde de onthulling van de betekenis van De Lijst zo lang mogelijk uitstellen. Hoe langer mensen zelf hun invulling zouden geven, hoe moeilijker het zou worden om die invulling weer achter te laten.

Op de pauzes van leerlingen begon De Lijst wel een grote invloed te hebben. Er ontstond in de aula een natuurlijk schifting; niet van leerlingen die wel of niet op De Lijst stonden, zoals Henry had verwacht, maar van leerlingen die wel of niet dagelijks keken naar wat er aan De Lijst was veranderd. Henry schreef er namelijk elke dag gemiddeld drie namen bij, soms ook namen die er al stonden. Slechts een keer had hij een naam verwijderd; die van Cindy, maar dat had geen merkbare gedragsverandering teweeg gebracht.

Tijdens zijn lessen en op de gang hoorde Henry dat zijn leerlingen Ingrid, Shaylinn, Tina, Björn, Kaylee, Keighleigh, Keelie en Pepijn beredeneren dat de leerlingen op De Lijst waarschijnlijk iets goed hadden gedaan, terwijl alle Dylano’s, Jasons, Mohammeds, Barts, Hajars, Yasmines, Kelly’s en Jennifers dachten dat De Lijst sloeg op leerlingen die iets fout hadden gedaan. Maar daarbij kon de tweede groep dan wel makkelijk verwijzen naar een naamgenoot uit een andere klas; een luxe die leerlingen met een minder veelvoorkomende naam niet hadden. Het was dan alsnog makkelijk wijzen naar ‘de ander’. Ook in relatie tot De Lijst gaf middelmaat een zekere veiligheid. Dit stelde Dylano uit 3H1  gerust, totdat Henry op dag vier nog twee keer Dylano’s naam op De Lijst zette, onder elkaar. Henry gaf maar drie Dylano’s les, dus dit moest ook op Dylano uit 3H1 slaan.

Henry nam zich voor om over vier dagen nog een keer Dylano op De Lijst te zetten, om de chaos te vergroten. Mits zijn experiment nog zo lang zou voortduren natuurlijk.

Wanneer Henry de deur van zijn lokaal opendeed voor een klas zag hij de blikken van leerlingen gewoonlijk zonder uitzondering slechts gericht worden op hun medeleerlingen en het tafeltje waar ze wilde gaan zitten. Maar toen hij klas 3M2 binnenliet zag hij dat leerlingen nu eerst nogmaals een blik wierpen op De Lijst en daarna op hem, met een mengeling van boosheid, maar ook hoop. Hoop dat Henry de betekenis van De Lijst zou onthullen en ze uit hun lijden zou verlossen.

Henry ontkende het bestaan van De Lijst al twee dagen niet meer. Wel zocht Henry elke les een moment waarop de klas toevallig uit zichzelf al stil was geworden, zodat hij niet om stilte hoefde te vragen en hij de aandacht niet op zichzelf, maar op De Lijst en enkel De Lijst kon vestigen. Dan riep hij ‘jullie moeten je maar eens heel goed afvragen waarom sommigen van jullie op die lijst staan!’ en na een pauze van enkele seconden, ‘of juist waarom niet!’. Soms deed hij dat op boze toon, bij andere klassen juist vrolijk en speels, alsof het een raadsel was. Dan weer sprak hij zijn oproep uit als een emotieloze robot, alsof hij gek was geworden. Bij de laatste klas van de dag verwees hij slechts schouderophalend naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

‘Ik word ook maar gestuurd, jongens’, zuchtte hij erna, plantte zich achter zijn computer en klikte zwijgend door zijn e-mail.

Leerlingen verlieten zijn lokaal ofwel boos, ofwel eenvoudigweg vijandig, ofwel geïntrigeerd, maar altijd verward en onzeker.

Na het vijfde lesuur kwamen die dag de eerste e-mails van mentoren. Aan de toon en het taalgebruik kon Henry moeiteloos aflezen dat de meesten tot voor kort eigenlijk niet precies wisten wie hij was. Maar ze wilden desalniettemin benadrukken hoezeer zij geen moment twijfelden aan Henry’s kennis en kunde. Wel wilden de mentoren heel graag weten wat de bedoeling van De Lijst was. Ze wilde graag dat Henry hierover een e-mail zou schrijven, waarin hij zijn doel toelichtte, die konden zij dan aan alle ouders doorsturen ter opheldering. De mentoren begonnen ongerust te worden. Henry las de e-mails met een gevoel van voldoening, maar beantwoordde er niet een.

In de pauze brak eerder vandaag een vechtpartij uit, las hij in een van de e-mails, omdat een leerling een andere leerling uitlachte die op De Lijst stond.

De ouders van drie andere leerlingen hadden al verontwaardigde mails gestuurd omdat hun zoon of dochter juist niet op De Lijst stonden.

***

Om de onbeduidendheid van Henry en zijn acties te benadrukken had de rector hem alvast zijn kantoor ingeroepen, om Henry daarna nog ruim tien minuten te laten wachten, terwijl de rector met de conrector overlegde over de reisweek naar Praag. De rector bevroeg de conrector, hoewel ze beiden niet mee gingen met de reis noch over de organisatie gingen, waarom er geen plek was gevonden voor een bezoek aan het huis van schrijver Franz Kafka. Dat de rector heel graag wilde dat de leerlingen dit huis bezochten was helder, maar waarom snapte Henry niet helemaal. Wel begreep hij dat de rector er zelf ook was geweest. ‘Zoiets moet je gewoon gezien hebben’ herhaalde hij driemaal. ‘Ja, snap ik. Zo’n reis is ook om te leren’, beaamde de conrector dan. Henry verwachtte dat een van beide heren nu zou zeggen wat er dan geleerd ging worden. Buiten hoorde hij een conciërge het slot van een illegaal geparkeerde fiets doorknippen. Vogels floten dissonant het herfstweer tegemoet. Verder bleef het stil.

Henry beet op zijn lip.

‘Zo, Henry’ sprak de conrector, na het sluiten van zijn laptop, alsof zij eigenlijk op Henry aan het wachten waren.

‘We horen berichten waar we vragen bij hebben’, sprak de rector.

‘Gelukkig’, zei Henry. Het tweetal negeerde dit.

‘Kijk’, sprak de conrector, ‘wij hoeven jou niet te vertellen dat het belangrijk is dat leerlingen van te voren weten welke eisen er door ons worden gesteld’. De conrector hield bedachtzaam zijn vuist voor zijn mond. Het stond heel intelligent.

‘Je kan die kids niet zomaar beoordelen, op basis van gevoel, Henry’, vervolgde de rector.

Henry legde uit dat hij helemaal geen eisen stelde, noch beoordeelde of veroordeelde hij iemand. Het lesprogramma van dit jaar was bovendien al afgerond. De rector en conrector keken elkaar vragend aan. Om hun verwarring kracht bij te zetten deed de conrector de laptop weer open en scrolde door diverse e-mails, op zoek naar de betekenis van dit gesprek.

‘Wat wil je dan met die lijst van je?’, de rector wachtte verder niet af.

‘Dat ze wat leren’, stelde Henry.

‘Wat moeten ze van jou leren dan, Henry?’, vroeg de rector op licht verwijtende toon.

‘Van mij niets. Wat willen ze leren?’ besloot Henry. De rector legde zijn arm schuin op tafel en zuchtte terwijl hij opzij keek.

De conrector kwam tussenbeide. Hij legde aan Henry uit dat leerlingen in principe niets wilden en dat docenten moesten bepalen wat belangrijk was. Daarna stak hij een verhaal af waarbij hij driemaal benadrukte dat ze geen moment aan de autonomie van Henry wilde komen; hij had de vrijheid om te bepalen wat leerlingen moesten leren en hoe. De rest van het betoog hoorde Henry al niet meer, starend naar een ingelijste poster van Maria Montessori, achter de rector.

De rector merkte dat Henry al tien minuten door hem heen keek en zei :‘Oke, zelfredzame kritische individuen, die leveren we hier af, Henry. Dat is ons doel. Het jouwe ook?’.

Henry knikte begrijpend.

‘En dat moet je goed voorstructureren’ vulde de conrector aan.

Henry onderstreepte deze wijsheid door met zijn wijsvinger in de lucht te wijzen en bevestigend te knikken. Dat wist Henry maar al te goed, immers.

‘Dus haal je nu die lijst even weg?’, vroeg de rector retorisch.

‘Absoluut niet’, sloot Henry af.

De temperatuur in het kantoor daalde merkbaar met drie á vier graden.

Terwijl Henry de deur van het kantoor van de rector beheerst achter zich dichttrok voelde hij hoe er ongeveer zeventien blikken op hem gericht waren; vanuit de gang, de lerarenkamer en twee aangrenzende lokalen.

‘Oh, die Henry’ hoorde hij een stagiair gym zeggen tegen haar collega, terwijl ze steunde op haar rechterbeen en tweemaal draaide aan haar paardenstaart.

***

Normaal zou Henry onder geen enkele voorwaarde zijn lokaal verlaten, maar nu voelde hij zich zelfverzekerd genoeg om de teugels iets te laten vieren en het proces wat hij in gang had gezet autonoom te laten ontwikkelen. Natuurlijk, de veiligheid was in het geding, in een lokaal met zoveel gereedschap en geen docent; maar niet zolang alle leerlingen dat gereedschap links zouden laten liggen. En daar rekende hij op.

Zijn bureaula had hij iets open laten staan en daarin lagen nog zeven versies van De Lijst. Nog mooier was dat hij daaronder voor elke leerling een vel papier had gelegd. Die vellen waren aan een kant blanco op hun naam na. Op de andere kant stond slechts de vraag ‘wat ben je over jezelf te weten gekomen door De Lijst’. Het was een kwestie van tijd voordat iemand die stapel zou ontdekken en het project zijn hoogtepunt zou bereiken.

De muren in de gang langs de kunstlokalen waren bedekt met tientallen kunstwerken, gemaakt door examenleerlingen van de afgelopen jaren. Foto’s van optredende muzikale leerlingen en tekeningen, schilderijen en knutselwerken in vitrines. Die kunstgalerij zou niet meer aangevuld worden, nu de examenvakken integraal werden afgeschaft. Tot een half jaar geleden diende dit vertoon ter inspiratie van potentiële nieuwe examenleerlingen, maar op dit moment hingen ze er alleen nog als troost voor de docenten zelf. Maar Henry zou iedereen laten zien dat kunst meer is dan handwerk en dat gedreven worden tot nadenken vaak komt door de absurditeit van het leven zelf. Hij wist het zeker. Of het leven nu de kunst imiteerde of andersom, na zijn verdwijning zouden docenten Henry imiteren. Of een poging doen tot.

Henry trakteerde zichzelf bij de automaat voor de verandering op een ‘wiener melange’ en vroeg zich af wat een ‘wiener melange’ was.

‘Henry, toch?’ klonk het naast hem. Henry’s jonge collega Duits, Stephan, stond zijn plastic waterfles te vullen, terwijl hij lichtjes danste op denkbeeldige muziek. Henry was soms jaloers op Stephans jeugdige energie; hij werkte pas kort op school, amper negen jaar.

‘Mooie actie, hoor Henry. Leuk!’ vervolgde Stephan. Henry keek vragend. Was het doel achter De Lijst nu doorgedrongen bij collega’s? Stephan had de poster van Kafka natuurlijk gezien als een hint!

Henry glimlachte beleefd vragend, maar dacht het antwoord al te weten.

‘Dat met de reis naar Praag, toch? Mooi man, want we kregen het budget niet rond dit jaar’. Henry herinnerde zich ineens de teamvergadering van twee weken geleden. En alle vergaderingen daarvoor, waarin hij in tegenstelling tot deze, wijselijk niets gezegd had. Naar de vergadering van zijn eigen sectie kunstvakken was hij expres al weken niet geweest, om vragen over De Lijst te vermijden, maar hij vroeg zich ineens af of iemand De Lijst wel het vergaderen waard vond.

‘Jammer van je afscheidsfeestje natuurlijk, maar we drinken er daar eentje op je, goed?’. Stephan nam een handje suikerklontjes en knabbelde deze op, op weg naar de deur. ‘Lekker bezig, Henry’, sloot hij af, knipogend.

Henry liep terug naar zijn lokaal. Ineens had hij het koude zweet over zijn rug lopen. Zou uiteindelijk niemand het doel van De Lijst begrijpen? Zouden zelfs zijn collega’s De Lijst afdoen als een flauwe grap?

Of erger, was men het alweer vergeten?

Eenmaal terug in het lokaal zag Henry dat de bureaula nog op een even grote kier stond als voor zijn vertrek. Of liever even kleine kier. De leerling keken apathisch voor zich uit, terwijl ze met hun handen door papier maché wreven.

Henry nam zwijgend plaats achter zijn bureau en keek nog eens. De la was onaangeroerd.

‘Dan maar later vandaag’, murmelde hij, ‘of morgen, uiterlijk’. Hij veegde wat zweet van zijn voorhoofd en nam een slok van de sierkoffie. De wiener melange smaakte zoet, maar met een bittere afdronk.

Terwijl Henry zorgvuldig een gevoel van paniek probeerde te onderdrukken door met zijn linkerhand zijn gestokte adem terug in zijn keelgat te wrijven, kwam er een e-mail binnen.

Een bericht van het overkoepelend bestuur, een vooraankondiging van een brief die morgen op de mat zou vallen. Op zijn thuisadres.

Henry blies gerustgesteld de hap adem uit die hij ongemerkt al een minuut in hield. Hij zou zijn best niet meer hoeven doen om De Lijst weer op iedereens netvlies te krijgen; dat zouden anderen voor hem doen.

***

Goed in weggooien was Henry nooit geweest, maar nu hij voor de deur stond bedacht hij zich dat het tijd werd om op te ruimen. De gang stond al drie jaar vol met mappen en dozen vol oude werkjes van leerlingen en hierdoor kon hij niet goed naar buiten kijken. Hier zou hij na zijn pensionering wel tijd voor krijgen. Of misschien zou hij het juist heel druk krijgen, dat wilde hij liever niet voorspellen.

Doordat Henry vandaag de eerste drie uur vrij was kon hij op de postbode wachten. Ondanks dat die doorgaans rond tienen verscheen kon Henry de neiging niet weerstaan om al vanaf half negen in zijn ochtendjas voor de brievenbus te wachten. Om zeven minuten voor tien kwam de verlossing in een envelop met een logo wat hij verder alleen van zijn salarisstrook kende: het bestuur.

In de brief stond weinig, maar wel alles waar hij op had gehoopt. Hij werd gesommeerd zich te melden, volgende week woensdag, bij het hoofd van het bestuur. Onderwerp van het gesprek was ‘afstemming met uitgangspunten van de school en het bestuur’. Henry had zich in zeker vier jaar niet zo gelukkig en volmaakt gevoeld. Hij zou het conflict op de spits drijven, het bestuur zou hem bevelen om De Lijst weg te halen, hij zou weigeren, hij zou op non-actief gezet worden en wanneer iemand zijn bureau uit zou ruimen, dan zouden ze de papieren met de vraag, de vraag waar dit alles om draaide, ‘wat ben je over jezelf te weten gekomen’, erop vinden. Dit nieuws zou zich gauw verspreiden. En terwijl leerlingen, docenten, ouders en de schoolleiding zichzelf deze vraag stelden, zouden ze ook even terugdenken aan de docent die ze geslachtofferd hadden, ten gunste van hun routine. Een prachtig martelaarsschap; een docent die zijn leerlingen buiten de kaders wil laten denken, tegen elke prijs. Een docent die mensen wijst op hun eigen vooringenomenheid, zodat hij als Socrates uit de gifbeker moet drinken. En een docent die wordt vermalen onder de machinaties van de bureaucratie, omdat …tsja, waarom eigenlijk? Precies, om niets. Omdat men gewend is dat dingen gaan zoals ze gaan; en niet anders.

Hij knikte naar de kleine ingelijste foto van zijn vrouw. ‘Zie je wel, ook zonder jou red ik het prima’, wilde hij denken, maar daarvoor realiseerde hij zich dat dit ook ‘een lijst’ was en hij moest gniffelen zonder dat hij wist welke grap hij dan eigenlijk maakte.

Henry spoelde al zijn angsten van zich af onder de douche, trok zijn netste overhemd aan, sprong op de fiets en haastte zich naar school.

***

Henry kon niet wachten om zijn collega’s te vertellen dat hij op het matje was geroepen bij hun hoogste baas, maar twijfelde of hij moest wachten tot zij zelf in de mail zouden lezen dat de samenwerking tussen hem en de school door het bestuur was stopgezet. Dan kwamen de collega’s vanzelf naar hem. Dan zou hij zwijgend de vragenformulieren uit kunnen delen en zou iedereen snappen hoe ze in Henry’s provocatieve val waren getrapt, struikelend over hun eigen preconcepties. Of hij zou de formulieren vandaag toch alvast zelf uitdelen; om de regie toch wat meer in eigen handen te nemen. Henry besloot nog te mogen twijfelen tot de teamvergadering vanmiddag.

Bij de hoofdingang kruiste hij het pad met de rector. Deze hield halt en keek beschuldigend naar Henry. Even leek de rector Henry aan te willen vliegen, maar al gauw schudde hij zijn hoofd, alsof hij ineens besefte dat Henry er niets mee te maken kon hebben, en beende weg. Waarmee Henry niets te maken kon hebben wist Henry toch nog niet.

Nog voordat Henry bij zijn lokaal was botsten vijf collega’s om beurten gedachteloos tegen zijn schouders, zichtbaar aangedaan, terwijl de rest van een stroom van dertig collega’s door een conciërge en de conrector naar hun eigen lokalen werd gestuurd.

De foto’s en kunstwerken van examenleerlingen waren weggehaald en de tientallen meterslange gang van de aula naar de lokalen van de kunstvakken was met brede woest geschilderde banen witgekalkt. Henry liep langs letters, elk een halve meter, die met gevoel voor detail op het wit waren geschilderd. Henry herkende letters van bekende bedrijfslogo’s, door de typografie of enkel de kleur: De ‘A’ van Albert Heijn, tweemaal de ‘a’ van De Telegraaf, de ‘e’ uit Shell. Dit had iemand zeker een nacht gekost om  te maken. Of waarschijnlijker; iemanden.

Van de aula naar zijn lokaal las Henry ‘ALLES VAN WAARDE IS WEERLOOS…’. Op het raam van zijn lokaal zaten nog twee grote vlakken witte verf. Om ruimte te maken voor de laatste drie puntjes van het citaat was De Lijst weggehaald.

Hij vond De Lijst vijf minuten later netjes dubbelgevouwen op zijn bureau.

De docenten lieten zich nog wegsturen, maar vanuit alle omliggende lokalen kwamen leerlingen gelopen. Ingrid, Astrid, Shaylinn, Tina, Zinthija, Börn, Kaylee, Keighleigh, Keelie, Pepijn, drie Mohammeds, twee Barts, zes Hajars, zeven Yasmines, elf Kelly’s, vier Jenniffers, een Jason en een klein leger Dylano’s konden onmogelijk nog bij de muur vandaan gehouden worden. Ze maakten selfies en panoramafoto’s van de tekst en deelden het met de digitale wereld.

Henry merkte dat hij zijn ogen niet meer kon scherpstellen, alsof hij alleen nog maar letters van dat formaat kon lezen. Zijn pullover trok zijn schouders naar elkaar. Zijn hemd kneep zijn keelgat dicht. Zijn horloge onttrok het bloed uit beide handen. Zijn schoenen deden hem mank lopen en zijn lokaal kon ieder moment instortten.

De vragenlijsten lagen nog steeds onaangeroerd in zijn bureaula. Henry pakte de stapel papieren en liet ze in de papierbak vallen. Hierin lagen ontwerpschetsen van de tekst die nu op de buitenmuur van zijn lokaal stond, uit de losse pols getekend met een HB-potlood, op de achterkant van de notulen van de vaksectievergadering, waar hij al zeven weken als absent werd genoteerd.

Bij de koffieautomaat hoorde Henry wat later ook per e-mail bevestigd zou worden: vijf collega’s, vrijwel de gehele vaksectie kunstvakken, waren samen met de conciërge die hen ’s avonds binnenliet, per direct op non-actief gesteld. Erna zou hij een e-mail krijgen met het bericht dat zijn gesprek bij het bestuur verplaatst moest worden, maar een suggestie voor een nieuwe datum ontbrak. En zou blijven ontbreken.

Terwijl Henry aan de nu lege tafel zat, waar hij de afgelopen maanden de meelijwekkende blikken van zijn sectiegenoten probeerde te ontwijken, hoorde hij het gonzen om hem heen: de collega’s van kunstvakken waren vandalen geweest, of rebellen, of saboteurs, of martelaren. Hun actie was geniaal, of belachelijk, of ludiek, of broodnodig, of verwarrend. Het citaat werd opgezocht, de spelling gecheckt, de context besproken en paralellen gelegd. Elke les werd geopend met een klassengesprek over ‘Het Citaat’. Men was Het Citaat in gedachten vermoedelijk al met hoofdletters gaan schrijven.

Een enkele kunstuiting was één dag een oorzaak van discussie, maar een week een oorzaak van overpeinzing en een jaar de bron van inspiratie. Iedereen koos een kant; en zelden die van zichzelf. Actief werd gezocht naar wat nu werkelijk kwetsbaar en/of van waarde was. Iedereen snapte de  wens, de droom of de noodzaak. Iedereen snapte alles, of vond tenminste betekenis voor zichzelf.

Naar De Lijst werd nooit meer gevraagd.

Henry keek naar zijn koffie, zonder suiker of melk. Hij roerde.

Nog tweeëneenhalve maand tot zijn pensioen.

Bram Koedam 2017